Phoolan Devi, geboren in de laagste hindoe-kaste, werd op elfjarige leeftijd uitgehuwelijkt aan een twintig jaar oudere man die haar verkracht. Ze loopt van hem weg en roept daarmee een grote schande af over haar familie. Wanneer de zoon van de dorpsoudste haar probeert aan te randen, en zij hem van zich af weet te houden, wordt niet de jongen maar Phoolan uit het dorp verbannen. Zij wordt gekidnapt door een roversbende waarvan de leider, Babu Sing Gujjar, haar doorlopend vernedert en verkracht. Vikram, een bendelid, neemt het voor Phoolan op en schiet de roverhoofdman dood. Voor het eerst in haar leven krijgt Phoolan bescherming en breekt er een idyllische tijd aan. Met Vikram en hun bende beroven zij de rijken en delen de buit uit onder de armen. Maar ook Vikram treft een gewelddadige dood. Door oude rivalen wordt Phoolan meedogenloos op haar plaats gezet. Nadat ze slachtoffer is geworden van een gruwelijke groepsverkrachting zweert ze zich te zullen wreken. Met een eigen bende keert ze terug naar de plaats des onheils en na de moord op 22 mannen (waarvan het altijd een mysterie zal blijven wie deze heeft uitgevoerd) wordt zij de meest gezochte misdadigster van het land maar voor het volk een held.