De 16-jarige Jasmine is een van de miljoenen, vaak piepjonge arbeiders die het arme Chinese platteland verruilen voor de fabriek in de hoop dat ze hun achtergebleven familieleden met hun salaris kunnen helpen. Ze werkt als losse-draadjesknipper in een jeansfabriek en woont net als haar vriendinnen Li Ping, Orchid en Jade op het terrein van de fabriek, met 12 meiden op een kamer. De huur en het geld voor de maaltijden uit de kantine worden op hun loon ingehouden. In haar dagboek schrijft Jasmine over haar dagelijks bestaan: over het werk, het vieze eten, en de heimwee.